26 november 2001, voor Charl van Ark

De zachte dagen schuiven ongemerkt voorbij. Een zondag in november.Ik denk aan de stilte boven Hengelo en aan de duif achter het zolderraam. Onophoudelijk vliegt hij op. Het glas is onzichtbaar voor hem. Daarbuiten is de ruimte waaraan hij zijn vleugels dankt. Hij kent het domein van zijn beweging. Voorbij de horizon bevinden zich de anderen. Zal zijn pijn, souvenir van zijn verlangen, hem een andere weg wijzen? Evenals bij de meeuw is zijn grijs van een stil winters wolkendek. De huid van de hemel!
Is mijn schrijven, om dichterbij de afstand te komen, de roep van een zeevogel? Kunnen woorden werkelijk naderen? En wíl het beeld wel stem krijgen?
Ik denk dat de stilte, het glas van het Zijn er niet is om ons het zwijgen op te leggen. Het talig naderen van de voorstelling maakt de oneindige afstand tot dit Zijn voelbaar. Het oog is niet zonder het oor.En om iets te kunnen zien moet je ertegenover staan. Wie het een naam kan geven heeft vleugels! Wie spreekt breekt uit de gevangenis van het Zijn. In het mededelen delen wij. Deelgenoot is deelgenot!
Wat is die ruimte van het Nu die zoals Uli aangaf zich bolvormig steeds verder uitdijt? De gewaarwording van het gelijktijdige! Zie hoe overal het verleden de toekomst omhult.
Waar is die ruimte die we de diepte noemen, de derde dimensie, als we voor de witte huid Charl van je doek staan? Is zij niet in het oranje, Charl,de kleur die hier de ruimte van je leven representeert. De kleur die alle kleuren herinnert, die van het Zijn.
De afstand van je lichaam naar de dingen is ook de afstand van dit alles onderling. En ieder punt, ieder werk, is een spiegel die al het andere in zich weerspiegelt.
Nooit kunnen wij deze ruimte in volle omvang zien. Hoezeer ook de maat van je lichaam, de herkomst van de openingen, die ‘venster- punten’, bepaalt, zij zullen nooit uit hun eigen op en voor zichzelf genoeg zijn treden. En dat is de melancholie. En van de melancholie komt het souvenir. En dat is iets anders. Ieder werk herinnert zich het gelukkige moment waar het kort voor haar eigen verschijning geen weet van had. Maar alles had zich op haar komst voorbereid. En alles betekent hier, een geheel van levensomstandigheden die verder om zich heen grijpt dan een steriele formele wetmatigheid. En dat is een stille vreugde.
Het souvenir is van ons. ”Men herinnert zich het verleden omdat men nog een toekomst verwacht”.
De afdruk van het gewicht van je lichaam is hier niet om je lichaam puur als een object te zien, niet als ding, maar als motiverende situatie. Een middel om te spreken. De radikale eenmaligheid van de afdruk, de unieke indruk van het moment, de schok van de onherhaalbaarheid maakt ons wakker. Het is het vertrouwde waaruit het vreemde wordt geboren. De druk van het onzegbare spreekt. Het wekt een visioen in ons. Is dit niet het naderen? Hier is de andere kant van het lichaam een uitnodiging! De andere kant van het lichaam is de geest. Een aanwezigheid die je ontmoeten kan.Ook de duif is een geest. Daarom een uitnodiging aan ons om het glas te breken. Het oppervlak, de schil verder te schillen. Het werk te noemen. Een besef dat wat in het werk ontwaken wil samen valt met mijn stem.
Wat vastgehouden is wordt weer losgelaten. Wat verschijnt verdwijnt om een volgende dat verschijnt. En dan voelen we pijn waar we hem het minst verwachten; We zijn zo vertrouwt met het vergeten dat we erdoor gestimuleerd worden te herinneren. Wat is het verleden? Wat blijft voor ons verborgen. Overgeleverd aan overlevering zijn wij. Hoeveel samenhang kunnen wij daar ontdekken? En we vergeten het irrelevante. Maar in het punctum van het souvenir dient zich het andere aan. Wordt de orde doorbroken. Waaiert verassend iets voor ons open waarvan we niet wisten dat we het vergeten waren. De oogst van die verzameling is de ontroering. Al wat zoveel leven geeft!
Ces nymphes, je les veux perpétuer. Die nimfen,die wil ik bestendigen
Si clair, Zo licht
Leur incarnat léger, qu’il voltige dans l’air Hun rozerood,dat het verdwarrelt in het dicht.
Assoupi de sommeils touffus. Gesluimer van de lucht.
Zo opent Mallarmé Le Faun en ik denk;
Zo vluchtig als de verlangende klanken van zijn fluit zo vluchtig is de vreugde als je van die stilte spreekt.
In de geopende mossel ruist de zee. In de geopende oren ruist de ander. Het is Uli die in golfjes licht verschijnt. Die in het werk niet langer meer het Een maar de passie van het Twee brengt. Niet het naamloze zwijgen van het zijn maar het doorbreken hiervan. Niet langer het verleden, maar Eros; al het mogelijke; de toekomst.